Hoofdstuk 1 Wetenschap

In dit hoofdstuk wordt besproken:
  • ontologie en epistemologie
  • empirie en theorie
  • fundamentaal en toegepast onderzoek
  • technologie.
Deze stof wordt behandeld in de volgende Open Universiteitscursus(sen):
  • Inleiding in de wetenschappelijke methode (PB2802)
  • Onderzoekspracticum cross-sectioneel onderzoek (PB0812)

1.1 Inleiding

Dit open access boek wordt gebruikt in het onderwijs van de Open Universiteit. Universiteiten geven wetenschappelijk onderwijs. Maar wat betekent dat, als iets wetenschappelijk is? Wat is wetenschap? Over die vraag zijn al veel boeken geschreven, en het is een van de centrale vraagstukken binnen de wetenschapsfilosofie. Hoe je wetenschap ziet wordt onder andere bepaald door je ontologische en epistemologische uitgangspunten.

1.2 Ontologie en epistemologie

Allereerst moet duidelijk zijn wat je bestudeert. Ontologie haakt hierop in. Ontologie of zijnsleer onderzoekt wat is, of accurater, of datgene waarvan we aannemen dat het er is, er ook echt is, en wat het dan is. Klinkt abstract en vaag? Dat is het ook. Een extreme ontologische positie kan helpen om het uit te leggen.

Het ontologisch idealisme gaat ervan uit dat er geen onafhankelijke natuurlijke wereld bestaat, gebaseerd op het uitgangspunt dat het voor geen enkel mens mogelijk is om ooit te bewijzen dat er iets anders bestaat dan je eigen waarneming. De bekende film The Matrix speelt met deze ontologische positie: de werkelijkheid is niet te onderscheiden van een simulatie van voldoende hoge kwaliteit.

Het ontologisch idealisme is een extreem standpunt: vaak wordt er wel vanuit gegaan dat er een onafhankelijke natuurlijke wereld is. Dit heet ontologisch realisme. Maar, zelfs als je uitgaat van het bestaan van zo’n onafhankelijke natuurlijke wereld ben je er nog niet: dan wordt de volgende vraag of je die wereld kunt kennen.

De epistemologie of kenleer onderzoekt wat kennis is en hoe die verworven kan worden. Epistemologisch scepticisme neemt hierin weer een extreem standpunt in, en stelt dat het nooit mogelijk is om iets te weten (en dat er dus nooit iets geleerd kan worden over de natuurlijke wereld). Binnen de epistemologie worden zeer veel stromingen onderscheiden die soms slechts genuanceerd van elkaar verschillen. Er zijn drie groepen van zulke stromingen die vaak terugkomen in de psychologie.

De eerste omvat onder andere epistemologisch realisme. Het uitgangspunt is dat het mogelijk is om over de natuurlijke wereld te leren. Het realisme stelt dat zaken zoals bijvoorbeeld zwaartekracht, bomen en mensen in de natuurlijke wereld bestaan, onafhankelijk van ons. Op basis van epistemologisch realisme zou je veronderstellen dat depressie bestaat in iemands psyche los van óf en hoe wij dat kunnen vaststellen, en dat het in principe mogelijk is om er een objectief meetinstrument voor te ontwikkelen.

De tweede epistemologische stroming die invloed heeft in de psychologie omvat onder andere het sociaalconstructivisme. Het sociaalconstructivisme stelt dat kennis wordt geconstrueerd door sociale interactie. Binnen deze stroming is een boom wat wij afspreken dat een boom is. Op basis van het sociaalconstructivisme zou je veronderstellen dat depressie niet zomaar bestaat in iemands psyche los van of en hoe dat door anderen kan worden vastgesteld. De vaststelling dat iemand depressief is, wordt immers onvermijdelijk door mensen gedaan in interactie met andere mensen. De depressie wordt sociaal geconstrueerd. Overtuigd sociaal realisten kunnen zelfs ontkennen dat zaken zoals zwaartekracht of graniet bestaan los van hoe mensen erover denken.

De derde stroming is heel pragmatisch, en is gebaseerd op het uitgangspunt dat het minder uitmaakt of iets echt waar is, maar dat het er vooral om gaat of het werkt. Hierbinnen vind je bijvoorbeeld het pragmatisme, het instrumentalisme en het functioneel contextualisme. Vanuit deze benaderingen maakt het niet uit of depressie objectief bestaat in iemands psyche. Als ervan uitgaan dat depressie bestaat helpt om mensen te helpen, wordt dat uitgangspunt geaccepteerd als waardevol. Als het bijvoorbeeld mogelijk is om een meetinstrument voor depressie te ontwikkelen, en dat meetinstrument helpt te bepalen wie een bepaalde therapie moeten krijgen, en die therapie helpt om die mensen gelukkiger te maken, dan is dat een succesvol geheel, bezien vanuit een pragmatisch standpunt. Of dat meetinstrument iets meet dat echt bestaat, en of die therapie daar echt op intervenieert, is dan niet belangrijk meer.

Zo’n pragmatisch standpunt is natuurlijk erg handig, want het maakt veel metafysische discussies overbodig. Tegelijkertijd vereisen zulke pragmatische benaderingen een onvermijdelijke koppeling met context-afhankelijke kaders zoals ethiek en moraliteit. In bovenstaand voorbeeld is de beoordeling van zo’n meetinstrument als waardevol bijvoorbeeld een gevolg van het uitgangspunt dat mensen helpen wenselijk is. Pragmatische perspectieven kaderen onderzoek dus altijd in een sociale, culturele, en historische context.

1.3 Empirie en theorie

Net als de meeste wetenschappen is de psychologie een empirische wetenschap. Dat betekent dat zij observatie, registratie en analyse gebruikt als instrumenten om te leren over de wereld. Om bruikbare informatie over patronen (bijvoorbeeld van menselijk gedrag) op te leveren is het belangrijk dat de observaties systematisch worden verzameld. Als observaties niet systematisch worden verzameld, volgens een vooraf vastgestelde procedure, kunnen patronen net zo goed (onbewuste) keuzes van de observator reflecteren als eigenschappen van het onderzoeksobject.

Als er veel observaties zijn verzameld, zijn daarin vaak patronen te ontwaren. Deze kunnen worden beschreven in theorieën. Een wetenschappelijke theorie is bijna het omgekeerde van een theorie in de betekenis in het dagelijks gebruik. In het dagelijks gebruik wordt gesteld dat iets ‘theoretisch’ is als er weinig zekerheid over is. In een wetenschappelijke context zijn theorieën juist een beschrijving van een patroon waar relatief veel zekerheid over is.

Een bekend voorbeeld is de evolutietheorie, die het fenomeen van evolutie verklaart . Dit fenomeen komt naar voren uit veel empirische observaties, waaruit is af te leiden dat als er variatie tussen organismen is, en als er selectie is op bepaalde kenmerken, die kenmerken zich door de populatie zullen verspreiden in opeenvolgende generaties. Theorieën bevatten soms wetten: hiervan zijn veel voorbeelden uit de natuurkunde en de scheikunde bekend, die vaak op het middelbaar onderwijs worden onderwezen.

Naarmate meer bekend wordt over aspecten van de natuurlijke wereld, kunnen theorieën verder worden uitgewerkt (en zelfs tot natuurwet worden verheven). Het wordt dan mogelijk om theorieën te gebruiken om doelgericht delen van de natuurlijke wereld te manipuleren. Dit resulteert vaak in technologieën, waar hieronder dieper op wordt ingegaan.

Empirisch onderzoek levert dus observaties op, en als die systematisch zijn verzameld, dan kunnen er patronen in worden gevonden die ons iets vertellen over de wereld. Naarmate we meer leren over die patronen kunnen ze worden beschreven in theorieën.

1.4 Fundamenteel en toegepast onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek vindt plaats op een dimensie van fundamenteel naar toegepast. Toegepast onderzoek staat in dienst van specifieke uitdagingen of problemen, terwijl fundamenteel onderzoek erop is gericht om in het algemeen dingen te leren, of ze nu toepasbaar zijn of niet.

Toegepast onderzoek maakt vaak gebruik van bevindingen uit fundamenteel onderzoek en past deze toe om een specifiek probleem in een specifieke context op te lossen. Resultaten van toegepast onderzoek zijn daarom vaak heel informatief over die specifieke context, maar veel minder informatief over andere contexten. In fundamenteel onderzoek wordt daarentegen vaak gezocht naar overstijgende patronen die juist in meerdere contexten gelden.

Een voorbeeld van fundamenteel onderzoek met mensen is een studie die onderzoekt hoe groot het effect van identificatie met een rolmodel is als rolmodellen worden ingezet om een waargenomen sociale norm te veranderen. De uitkomsten uit zulk onderzoek kunnen worden gebruikt in toegepast onderzoek. Bijvoorbeeld naar welke campagne om vaker handen te wassen beter werkt: een met rolmodellen waar iedereen zich een beetje mee kan identificeren, of een met rolmodellen waar een kleine groep zich sterk mee identificeert, maar veel andere mensen bijna niet.

1.5 Technologie

Wetenschap kan leiden tot vooruitgang in technologie. Soms worden beide begrippen verward. In populaire media wordt de term wetenschap vaak gebruikt om naar technologie te verwijzen, in plaats van naar wetenschap. Wetenschappers zijn vaak vindingrijke personen die allerlei technologieën inzetten om een probleem op te lossen. Ironisch genoeg is een technologie juist geen wetenschap, maar iets dat mogelijk is als gevolg van wetenschap. Een voorbeeld van een technologie is een fiets: kennis van zwaartekracht en mechanica maakt het mogelijk een efficiënt vervoersmiddel te ontwikkelen. Echter, het bouwen van een fiets, het repareren van een fiets, of het upgraden van een fiets door er bijvoorbeeld een beter zadel op te zetten behelzen geen van alle wetenschap.

Een ander voorbeeld van een technologie is een pijnstiller: kennis van het menselijk lichaam maakt het mogelijk om een medicijn te ontwikkelen. Echter, het synthetiseren van een tablet ibuprofen of het innemen van zo’n tablet is geen beoefening van wetenschap.

Technologie staat hoog in aanzien. Daarom willen wetenschappers soms te snel naar technologische ontwikkeling. Technologieën zijn voor een groot deel verantwoordelijk voor de hoge kwaliteit van leven in veel landen, en technologie is overal. Technologie heeft dus veel positieve connotaties, en is bovendien veel tastbaarder en concreter dan wetenschap. Omdat technologie meestal ontwikkeld wordt op basis van wetenschappelijke bevindingen is de verwarring dus begrijpelijk. Technologie is te zien als een soort legitimering van de wetenschap: het is een tastbaar resultaat dat ons leven vaak makkelijker en prettiger maakt.

Dat het makkelijk is om technologie te zien als legitimering van wetenschappelijk onderzoek, en dat technologie vaak waardevol is voor mensen, heeft twee nadelen. Ten eerste willen onderzoekers soms te snel toe naar het ontwikkelen van technologie op basis van bevindingen in hun veld. Ten tweede wordt soms een product gepresenteerd als wetenschappelijk onderbouwde technologie, terwijl het in feite niet is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Niet alleen wordt technologie dus soms gezien als legitimering van wetenschap, ook het vertrouwen in wetenschap wordt soms misbruikt om een product of methode extra geloofwaardigheid te verlenen.

Zulk misbruik is niet altijd even makkelijk te herkennen. Sowieso vereist het herkennen van onterechte wetenschappelijke claims vaak expertise in het betreffende veld; maar bij sommige soorten onderzoek is dat nog eens extra lastig. Waarom dit lastig is in de Psychologie wordt uitgelegd in het hoofdstuk Psychologie.