Hoofdstuk 36 Wetenschappelijke integriteit

In dit hoofdstuk wordt besproken:
  • wetenschappelijke integriteit
  • ethiek en ethische commissies
  • ethische aspecten
Deze stof wordt behandeld in de volgende Open Universiteitscursus(sen):
  • Onderzoekspracticum inleiding onderzoek (PB0212)
  • Onderzoekspracticum experimenteel onderzoek (PB0422)

36.1 Wetenschappelijke integriteit

Wetenschap is een systematische zoektocht naar kennis volgens principes van wetenschappelijke integriteit. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit worden deze principes beschreven als eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid (zie link in de box hieronder). Deze principes zijn gericht op ethisch handelen als ook op het hanteren van een zuivere methodologische standaard. Het doel van deze principes is om betrouwbaar onderzoek van hoge kwaliteit te waarborgen. Wanneer bovengenoemde principes niet gehanteerd worden, kan dit zeer schadelijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld aan mensen die aan een onderzoek hebben deelgenomen. Denk aan het Stanford Prison Experiment (Haney et al., 1973) en aan het Milgram-experiment (Milgrim, 1963).

Uitkomsten van slecht uitgevoerd onderzoek kunnen ook schade berokkenen in de maatschappij. Een dramatisch voorbeeld hiervan betreft een onderzoek uit 1998. In dit onderzoek werd op basis van gegevens van een zeer kleine steekproef van 12 kinderen een link gelegd tussen de BMR-vaccinatie en het ontstaan van autisme. Vanaf het begin was er twijfel over de kwaliteit en conclusies van het onderzoek. Later bleek dat de onderzoeker selectief 12 kinderen had uitgezocht om zijn verhaal te maken. Ook bleek dat de gegevens in het artikel over de medische toestand van deze kinderen niet correspondeerden met hun medische rapporten. Bovendien was er sprake van belangenverstrengeling en bleek de ethische toestemming voor het onderzoek niet in orde.

Helaas was er tijdens de publicatie van het artikel veel media-aandacht, maar een verband met autisme blijkt in werkelijkheid niet te bestaan. Daarmee heeft dit onderzoek veel angst gezaaid voor vaccinaties met grote maatschappelijke schade tot gevolg. Door de lagere vaccinatiegraad stak mazelen de kop weer op in de Verenigde Staten en Canada, wat voor getroffen kinderen dodelijke gevolgen kan hebben.

In de psychologie en onderwijswetenschappen zijn de objecten van onderzoek meestal mensen. Deelnemers steken tijd en moeite in deelname aan een onderzoek, maar kunnen ook schade ondervinden door deelname. Het is belangrijk om alleen onderzoek uit te voeren waarbij de investering en risico’s in verhouding staan tot de mogelijke opbrengsten. Bovendien wordt wetenschappelijk onderzoek meestal uitgevoerd met publieksgeld. Dat geeft onderzoekers de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het onderzoek de investering waard is. Het onderzoek moet zorgvuldig en integer worden uitgevoerd en het proces moet transparant zijn. Alleen op die manier is onderzoek repliceerbaar en kan wetenschappelijk onderzoek tot accumulatie van kennis leiden.

36.2 Ethiek en ethische commissies

Het besef dat het belangrijk is om expliciet aandacht te besteden aan ethiek in onderzoek werd voor het eerst geformaliseerd in 1947 toen naar aanleiding van de experimenten in de tweede wereldoorlog de Code van Neurenberg werd geformuleerd. In 1964 werd op basis hiervan de eerste versie van de Declaratie van Helsinki geformuleerd. Hoewel beide richtlijnen oorspronkelijk zijn geformuleerd voor medisch-wetenschappelijk onderzoek, worden de onderliggende principes beschouwd als een basis voor ethische besluitvorming bij elke vorm van wetenschappelijk onderzoek met mensen.

Om besluiten te nemen over de ethiek van onderzoek zijn ethische commissies opgericht. Deze ethische commissies maken onder andere een afweging van de kosten – mogelijke negatieve gevolgen voor deelnemers en financiële kosten – en de mogelijke opbrengsten van een onderzoek. Een onderzoek naar pijnbeleving of trauma heeft bijvoorbeeld een groter risico op onwenselijke gevolgen voor de deelnemers dan een onderzoek naar rustgevende effecten van natuurbeleving. En een onderzoek met duizend deelnemers is aanzienlijk duurder dan een onderzoek met veertig deelnemers, maar een onderzoek met veertig deelnemers kan zelden een verband detecteren en is daarmee niet ethisch.

Een ethische commissie besteed ook aandacht aan de bescherming van deelnemers, bijvoorbeeld door nazorg te borgen indien nodig. Verder beoordeelt een ethische commissie of een onderzoek voldoet aan alle regelgeving (bijvoorbeeld rondom de bescherming van persoonsgegevens), of de anonimiteit van deelnemers gewaarborgd is en of er goed met de data wordt omgegaan tijdens en na het onderzoek (zie ‘Datamanagement’ hieronder).

Onderzoeken worden dus uitsluitend goedgekeurd als ze methodologisch goed in elkaar zitten en als deelnemers goed behandeld worden. Een slecht ontworpen onderzoek, waar bijvoorbeeld onvoldoende deelnemers worden geworven, kan geen nieuwe kennis opleveren. Het is dus niet ethisch om mensen hieraan te laten deelnemen. Er zal alleen ethische toestemming voor een onderzoek worden verleend als met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de deelnemers geen risico lopen. Als deelnemers wel risico lopen, moeten de mogelijke inzichten die door dit onderzoek bereikt kunnen worden aanzienlijk zijn. Ook moet duidelijk zijn hoe deze inzichten uiteindelijk kunnen leiden tot verbetering van de kwaliteit van leven van mensen.

36.2.1 WMO, METC en cETO

In Nederland zijn de principes van de Declaratie van Helsinki geïmplementeerd in de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). Deze wet heeft betrekking op ‘medisch-wetenschappelijk onderzoek waarvan deel uitmaakt het onderwerpen van personen aan handelingen of het opleggen aan personen van een bepaalde gedragswijze’ (WMO, artikel 1, lid b). De wet bevat richtlijnen waar dergelijk onderzoek aan moet voldoen. Onderzoek dat onder de WMO valt, mag alleen worden uitgevoerd als dit is goedgekeurd door een medisch-ethische toetsingscommissie (METC).

Het meeste psychologisch en onderwijswetenschappelijk onderzoek is niet medisch-wetenschappelijk en valt dus niet onder de WMO. De richtlijnen van de WMO zijn daarmee niet direct toepasbaar bij ethische toetsing van dit onderzoek. Daarom heeft het Nationaal Ethiek Overleg Sociale en Gedragswetenschappen een gedragscode opgesteld voor onderzoek met mensen (zie link hieronder). Deze gedragscode bevat concrete richtlijnen voor de uitvoering van ethische toetsing en beschrijft welke wetten en richtlijnen gevolgd moeten worden bij de informatievoorziening aan deelnemers, bij de opslag van persoonsgegevens enzovoort.

Bij de Open Universiteit wordt deze gedragscode toegepast door de commissie Ethische Toetsing Onderzoek (cETO). De cETO toetst al het mensgebonden onderzoek bij de Open Universiteit dat niet al door een METC is getoetst.

36.3 Ethische aspecten

Hieronder bespreken we een aantal ethische aspecten waar een onderzoeker rekening mee dient te houden. Deze aspecten worden vaak ook door ethische commissies beoordeeld.

36.3.2 Datamanagement

Omdat data de primaire uitkomsten zijn van wetenschappelijk onderzoek, moet onderzoek vergezeld gaan van een datamanagementplan. In dit plan wordt onder andere beschreven hoe data tijdens het onderzoek worden opgeslagen, hoe deze worden geanonimiseerd, wie toegang houden tot de niet-geanonimiseerde (versleutelde) data, en hoe de data na afloop van het project langdurig worden opgeslagen.

Naast de data zelf – meestal reeksen letters en cijfers, bijvoorbeeld de leeftijd en IQ-score voor alle deelnemers – beschrijft het datamanagementplan ook hoe met de metadata wordt omgegaan. Deze metadata zijn data over de data die nodig zijn om een databestand te begrijpen. Als er bijvoorbeeld een onderzoek wordt gedaan met een vragenlijst, is die vragenlijst nodig om het databestand met de antwoorden van de deelnemers te kunnen begrijpen. In de praktijk kunnen alle producten van een onderzoek als metadata worden beschouwd. Denk bijvoorbeeld aan:

  • de ingevulde informed consents
  • gebruikte materialen, zoals vragenlijsten
  • de ruwe data, bijvoorbeeld de scores op de vragenlijsten
  • de analysescripts waarmee de data zijn geanalyseerd
  • de uitkomsten van die analyses

In een datamanagementplan leggen onderzoekers uit hoe ze al deze producten zullen opslaan en verwerken. Omdat de meeste van deze producten nodig zijn om de gegenereerde data goed te kunnen begrijpen, zal het meestal nodig zijn om al deze producten langdurig op te slaan samen met de data. In de praktijk manifesteert een goed datamanagementplan zich in een zorgvuldige werkwijze: door vanaf het begin van een project netjes te werken, nauwkeurig alle acties en besluiten en hun onderbouwing bij te houden, en een duidelijke directorystructuur en bestandsnamen te gebruiken, is adequate archivering na afloop heel eenvoudig.

36.3.3 Full disclosure

Full disclosure houdt in dat volledige openheid wordt gegeven over het onderzoeksproces. Hierbij is het belangrijk in gedachten te houden dat de voertaal van de wetenschap tegenwoordig Engels is. Dit betekent dat wetenschappers de verantwoordelijkheid hebben om vanaf de start van (het opzetten van) een onderzoek erop te anticiperen dat de producten van dat onderzoek zoveel mogelijk toegankelijk moeten zijn voor een internationaal, Engelssprekend publiek. Dat betekent concreet dat directorystructuren en bestandsnamen Engelstalig moeten zijn, of, als dat niet het geval is, dat er een document met vertalingen bijgevoegd moet worden. Dit geldt ook voor variabelennamen in databestanden.

36.3.4 Misleiding

In de regel is het ongeoorloofd om deelnemers te bedriegen, maar soms is het noodzakelijk om deelnemers voor te liegen over de inhoud van en de reden voor een onderzoek. Als deelnemers van tevoren weten dat ze gemanipuleerd worden, dan laten ze zich slecht manipuleren. Als het niet mogelijk is om een experiment uit te voeren zonder misleiding, dan zal de onderzoeker een ethische commissie moeten overtuigen van de noodzaak van de misleiding. Hoewel er geen harde regels zijn, is de algemene richtlijn dat er sprake is van onacceptabele misleiding wanneer deelnemers hoogstwaarschijnlijk aanstoot zouden nemen aan de misleiding of hoogstwaarschijnlijk geëmotioneerd zouden raken na debriefing.

Er is sprake van misleiding wanneer de deelnemer op een of andere manier wordt voorgelogen. Er zijn verschillende vormen van misleiding die tijdens een onderzoek kunnen plaatsvinden. De drie bekendste vormen zijn:

  1. Het gebruik van handlangers: de onderzoeker kan acteurs of onderzoeksassistenten inzetten die zich voordoen als onderzoeksdeelnemers. Een bekend voorbeeld hiervan betreft het onderzoek van Asch naar het Asch-effect. Asch liet proefpersonen lijnstukken van verschillende lengtes beoordelen. De proefpersonen dachten dat ze in een groep van zeven proefpersonen samenwerkten. De handlangers waren geïnstrueerd om opzettelijk overduidelijk foute antwoorden te geven, zodat de onderzoeker kon zien of de proefpersoon zich liet verleiden om met de meerderheid mee te gaan.

  2. Staged manipulations in field settings: de omstandigheden waarin de deelnemer zich bevindt, kunnen gemanipuleerd worden om zo de deelnemer te beïnvloeden. Zo kunnen bijvoorbeeld deelnemers na het maken van een eenvoudige puzzeltaak gefingeerde negatieve terugkoppelingen van hun prestaties krijgen om zo een laag gevoel van zelfvertrouwen te induceren. In sociaalpsychologisch onderzoek wordt weleens gefingeerd dat deelnemers met andere deelnemers gaan samenwerken door op het computerscherm een nepcode te vertonen die de illusie moet wekken dat er een connectie met andere computers wordt gelegd.

  3. Misleidende instructies: de aard van het onderzoek kan van meet af aan misleidend worden voorgesteld. Een van de bekendste voorbeelden hiervan betreft het Milgram-experiment. Milgram vertelde de onderzoeksdeelnemers dat ze meededen aan een experiment naar een nieuwe leermethode middels het toedienen van elektrische schokken bij foute antwoorden. Als onderdeel van de instructie werden de deelnemers zelf blootgesteld aan een kleine schok van 45 volt, zodat zij konden voelen wat voor straf ze zelf later zouden gaan uitdelen. In werkelijkheid werden er geen schokken toegediend en ging het onderzoek over de bereidheid van de deelnemers om gehoor te geven aan opgedragen taken van een gezaghebbende, ook als die strijdig waren met hun eigen geweten.

Niet alle van bovenstaande voorbeelden zijn vanuit de huidige ethische standaards nog geoorloofd. Belangrijk is dat de belasting van de deelnemers in proportie moet zijn met de verwachte inzichten van het experiment.

36.3.5 Debriefing

Na afloop van het onderzoek is het ethisch om de deelnemers de gelegenheid te geven om de onderzoeksprocedure te kunnen bespreken of vragen te stellen. Deelnemers moeten een algemeen idee krijgen van wat de onderzoeker wilde weten en waarom, en wat hun aandeel in het onderzoek was. Als zij in een experimenteel onderzoek in een van meerdere onderzoekscondities waren ingedeeld, zoals de controlegroep, dan is de debriefing het moment waarop de deelnemer dit verneemt. Als de deelnemer voorgelogen moest worden over de aard van het onderzoek, dan geeft de onderzoeker in de debriefing openheid van zaken en legt ook de redenen voor die deceptie uit.

Eventuele vragen van deelnemers moeten zo open en eerlijk mogelijk beantwoord worden. Een ethische debriefing laat niet te lang op zich wachten, maar dient zo snel mogelijk plaats te vinden. Ook moet de onderzoeker zo goed als redelijkerwijs mogelijk is zorgen dat de deelnemers de debriefing kunnen begrijpen.

Het doel van de debriefing is het wegnemen van misconcepties of onzekerheden die deelnemers kunnen hebben over het onderzoek. Een goede debriefing laat de deelnemers achter met het gevoel dat hun tijd niet verspild is. Het doel van de debriefing is niet alleen het informeren van de deelnemer, maar vooral ook om de deelnemer het onderzoek te laten verlaten in een vergelijkbare stemming als hoe ze de onderzoekssituatie binnenkwamen.

Referenties

Haney, C., Banks, C., & Zimbardo, P. (1973). Interpersonal Dynamics in a Simulated Prison. International Journal of Criminology and Penology, 1, 69–97.
Milgrim, S. (1963). Behavioral Study of Obedience. Journal of Abnormal and Social Psychology, 67(4), 371–378.